Contactstoornissen

De problemen bij een contactstoornis ontstaan altijd voor het einde van het 3-de levensjaar. Wanneer er op alle drie gebieden problemen zijn spreek je van autisme. Aan welke criteria precies moet worden voldaan zijn om de diagnose autisme te stellen staat vastgelegd in de DSM-IV, het diagnostisch hulpboek dat veel gebruikt wordt in de psychiatrie.

Sociale interactie

De meeste ouders merken vaak al vroeg in de ontwikkeling van hun kind dat het contact met hun kind anders is dan anders. Slecht oogcontact, weinig interesse in mensen en weinig wederkerigheid in het contact zijn veelgenoemde problemen. Ouders kunnen hun kind wel knuffelen of troosten maar alleen op initiatief van het kind. Soms denken ouders dat hun kind doof is omdat het niet of nauwelijks reageert op aanspreken. De meeste kinderen met een contactstoornis hebben moeite zich in te leven in de ander. Ze kunnen hun gedrag moeilijk aanpassen aan een sociale context en zijn niet in staat hechte vriendschappen op te bouwen met leeftijdgenoten. Ook het spontaan samenspelen en het plezier daarin is vaak zeer beperkt.

Communicatie

Zowel het begrip van het gesproken woord, als de expressie van taal en de verbale zo goed als de non-verbale communicatie kan afwijkend zijn bij een contactstoornis. Een groot deel van de autistische kinderen (50%) leert niet voldoende spreken om te kunnen communiceren. Als taal zich wel ontwikkelt gaat dit vrijwel altijd vertraagd of op een afwijkende manier. Vaak slaan heel jonge kinderen de "brabbelfase"over. Andere afwijkingen die voorkomen zijn het steeds napraten van woorden of zinnen (papagaaien of echolalie), bepaalde woorden of zinnen constant herhalen zonder context (persevereren), zelfverzonnen woorden gebruiken (neologismen), of het gebruik van hij of zij in plaats van ik. Kinderen met een contactstoornis praten vaak tegen in plaats van met anderen. Soms spreken zij op een opvallende monotone of typische toon. Gebaren of gezichtuitdrukkingen zijn vaak afwezig of verminderd. Kinderen met een contactstoornis gebruiken taal meer als instrument om iets gedaan te krijgen dan als een manier om sociaal contact aan te gaan.

Gedrag en interesses

Bepaalde vreemde bewegingen zoals fladderen met de handen voor het gezicht, op de tenen lopen, vreemde steeds herhalende draaiingen met het lichaam (stereotypieën) en dwangmatige handelingen zoals het steeds weer ordenen van voorwerpen kunnen voorkomen bij contactstoornissen. Kinderen met een contactstoornis vinden het vaak erg moeilijk om vertrouwde patronen en rituelen te doorbreken. Ze zijn weinig flexibel en kunnen zelfs in paniek raken als dingen plotseling anders lopen dan normaal. Soms zijn kinderen met een contactstoornis gepreoccupeerd met een beperkt aantal onderwerpen of voorwerpen. Dit kunnen vreemde dingen zijn zoals de vertrek- en aankomsttijden van de trein of altijd willen ruiken of voelen aan iets. Kleine kinderen hebben vaak geen fantasiespel of imitatiespel en spelen meer naast dan met de andere kinderen.

Achtergrond

Twee op de duizend kinderen hebben een contactstoornis waarvan 10-50% aan de criteria van autisme voldoen (afhankelijk van hoe streng je de criteria hanteert). Op dit moment wordt het voorkomen van autisme geschat op 1 per 2000. Autisme komt veel vaker voor bij jongens dan bij meisjes (ongeveer 3:1) en heeft een hoge mate van erfelijkheid (meer dan 90% zo blijkt uit tweeling- en familie onderzoek). Er is geen relatie tussen autisme en sociaal economische status aangetoond. Ongeveer 70 % van de kinderen met autisme heeft ook mentale retardatie (d.w.z. een IQ lager dan 70). Een derde van de autistische kinderen heeft ook epilepsie en vele van hen hebben ook andere psychiatrische problemen zoals hyperactiviteit, fobieën, dwangstoornissen en driftbuien met agressie. Zeker driekwart van alle kinderen met autisme heeft hulp nodig bij het gewone dagelijks functioneren. Slechts 10% heeft een bevredigend sociaal leven en functioneert redelijk op school en later werk.

Behandeling

Autisme kan men niet genezen. Wel kun je door de juiste begeleiding het functioneren van kinderen met een contactstoornis zo optimaal mogelijk maken. Vooral ondersteuning van de ouders en begeleiding van school (of plaatsing op speciaal onderwijs) is hierbij belangrijk. Structuur en voorspelbaarheid zijn erg belangrijk voor het kind en kunnen gedragsproblemen die samenhangen met een contactstoornis verminderen. Gedragstherapie kan hierbij helpen. Epilepsie wordt behandeld met medicatie (de standaard anti-epileptica). Angsten, stereotiep gedrag of agressieve uitbarstingen kunnen soms positief reageren op een lage dosering antipsychotica. SSRI’s kunnen helpen tegen obsessief gedrag, fobisch gedrag of ernstig invaliderende rituelen. Hyperactiviteit kan verminderen met de stimulantia die ook bij ADHD gebruikt worden maar geeft soms een toename van het stereotiepe gedrag en soms ook verwardheid.